PRESTEREN

Project

Sprinten of volhouden?

Trainen om zowel het duur- als het sprintvermogen te vergroten, dat botst. Het één gaat onvermijdelijk ten koste van het ander. Hoe kom je tot een optimale combinatie, zodat er in bij de finish nog een mooie sprint in zit?

Het onderzoeksteam van Jos de Koning begon bij het begin: hoe zitten roeiers, schaatsers en fietsers fysiologisch in elkaar? Hoe zijn hun spieren opgebouwd? Hoeveel energie kan de sporter vrijmaken? En wat is de relatie tussen fysiologische kenmerken en prestaties? Dat betekende biopten afnemen, echo’s van spieren maken en inspanningstests laten doen. En vooral ook veel meten en rekenen. De Koning: ‘Een 1.500 meter schaatsen is eigenlijk één lange sprint, twee kilometer roeien ook. Maar een Touretappe rijden is weer iets heel anders. Hoe train je daar het beste op? Alleen maar méér, dat werkt niet. Het lijf moet wel heel blijven natuurlijk.’

Fysiologisch profiel

Het grote probleem is dat hoog vermogen en duurvermogen elkaar in de weg zitten. De Koning: ‘We wilden uitzoeken welke parameters bepalen of een training op die uiteenlopende aspecten rendement heeft. Dat is een moeilijke puzzel.’ De oplossing zit in de spieren. Topsporters die zowel een goed sprint- als duurvermogen hebben, hebben een zeer goede doorbloeding van spierweefsel en relatief lange spiervezels. Voor een goede training moet je weten wat er met de spieren gebeurt in een bepaalde situatie. Als je van sporters een specifiek fysiologisch profiel maakt, kun je gaan uitzoeken hoe je daar met training optimaal op kunt aansluiten.

Onzekerheden minimaliseren

Onderzoekstechnisch is het lastig, aldus De Koning, en het ideale trainingsschema is er ook nog niet. Die kan de wetenschap ook niet in z’n eentje leveren, aldus de onderzoeker. ‘Je moet samen met de praktijk de juiste weg vinden. Topcoaches hebben een neus voor het kiezen van de goede dingen. Hun fingerspitzengefühl is iets ongrijpbaars, en is ook niet te evenaren met wetenschap.’ Als onderzoeker moet je dus ‘je plek weten’, zoals De Koning het noemt. ‘Het enige wat we zeker weten is dat we lang niet alles weten. Als wetenschapper kun je coach én sporter helpen om onzekerheden te minimaliseren.’ Intussen is de sportpraktijk al zeer serieus aan de slag met de kennis uit het onderzoek, bijvoorbeeld met – al dan niet gesimuleerde – hoogtetrainingen. Zodat de sporter nét dat stukje harder kan.

volgende